Wat 2 kinderen in de nacht ons kunnen leren over God
Zie in je verbeelding
eens hoe twee kleine kindjes ’s nachts, bij een heldere hemel, naar de sterren staan te kijken. “Ik wed”, zegt eentje, “dat die sterren vijf
kilometer ver staan.” Het andere reageert: “Nee, dat is niet waar. Zij staan
tien kilometer ver.” Opnieuw het eerste: “Doe niet zo dom. Als ze tien
kilometer ver zouden staan, dan zou je ze niet meer kunnen zien.” En zo bleven
ze er ruzie over maken of de sterren nu vijf of tien kilometer ver waren.
We vinden het wel plezierig
als we kinderen zo bezig zien. Maar wij, volwassenen, zijn het ook niet eens
over hoe je God moet begrijpen, en met tegenstrijdige meningen over God
bevechten we elkaar en breken we elkaar af! Die kinderen trachten een waarheid
uit te drukken waarover zij het alle twee eens zijn, dat de sterren heel, heel
ver van ons verwijderd zijn. Natuurlijk zijn vijf kilometer of tien kilometer
hopeloos ontoereikende beelden om uit te drukken hoe ver de sterren in
werkelijkheid van ons verwijderd staan. Maar het zijn de enige beelden waarover
de kinderen beschikken, en ze doen hun best om hiermee die waarheid uit te
drukken. Het denkbeeld waarmee de realiteit op een gepaste wijze uitgedrukt zou
kunnen worden – “quadriljoenen kilometer” – gaat hun verstand te boven.
Zo gaat God ook ons
verstand te boven. Maar, zoals de kinderen, maken ook wij de fout om te
trachten met ons pover verstand God te ‘vatten’! We beweren dat wij God
kennen, en we zijn van mening dat ieder die het met ons niet eens is, fout zit.
In feite kunnen we God nooit kennen: we kunnen alleen op zoek gaan
naar God. Op zoek gaan naar God betekent toegeven dat we Hem niet gevonden
hebben. Zouden we ermee stoppen Hem te zoeken, dan bestaat wellicht de kans dat
we gaan beweren dat wij Hem gevonden hebben en dat wij Hem tamelijk goed
kennen. En natuurlijk zouden we God dan fout begrijpen, want hij is te groot om
te begrijpen.
Als wij mensen zo een
verschillend zicht hebben op God, laten we dit dan in respectvolle
bescheidenheid erkennen, en altijd bedacht blijven op de mogelijkheid dat die
andere persoon of gemeenschap een facet van God heeft begrepen dat wij gemist hebben. Aan één ding kunnen we
vasthouden, dat God de Gever is van alle goede dingen in ons leven. Daarom
tracht ik nu meer die goede dingen op te merken. En als ik samen ben met armen
en minder bedeelden, dan wordt het
aanvoelen van die goedheid nog aangescherpt. Ik probeer dan ook gewoon dankbaar
te zijn.
Onbekende auteur
Reacties